Het is tien uur ‘s morgens en enkele graden boven nul. Ik sta met 1300 briesende, stomende en stuiterende mannen op het strand van Scheveningen. Het is zaterdag, feitelijk gezien nog ‘off-season’ en ik ben vanmorgen om 6 uur opgestaan. Ik wrijf de slapers uit mijn ogen terwijl de jongens om mij heen, gekleed in een snelpak en blote benen, met verwijde pupillen verlangend naar de branding turen. De speaker telt af, ik voel bar ends tegen mijn billen drukken. De spanning om mij heen neemt toe terwijl de we de laatste minuut ingaan. En ik denk alleen maar ‘Waarom doe ik dit?!’
Tien kilometer later komen we met zo’n vijftig man aan bij het eerste keerpunt van deze strandrace. Met z’n allen springen we van de fiets en bestormen we het duin. Nog meer fietsonderdelen voel ik tegen mijn lichaam en fiets drukken. Er zijn valpartijen en links en rechts wordt gescholden terwijl we elkaar klemlopen in een trechter van mul zand. Ik zie een lotgenote naast me zwoegen met de fiets in de hand: Paulina Rooijakkers. We kijken elkaar in de ogen en denken hetzelfde; “Waarom doen we dit?!”
Vervolgens scheuren we met één bar in de banden door de duinen en rennen we weer richting zee als een stel gekken met oranje mutsen op 1 januari. Volle bak wind mee richting Scheveningen, de kilometerteller tikt de vijftig aan. Ik check de situatie; er zijn inclusief mijzelf nog drie vrouwen over voorin de wedstrijd. Ook mijn pupillen verwijdden zich. Ik negeer mijn natte en koude voeten, de bloedsmaak in mijn keel en het melkzuur in mijn benen.
Terug in Scheveningen moeten we opnieuw keren. Het rennen door het zand is dodelijk voor mijn wielerbenen. De ranke strandspecialiste Alieke Hoogenboom lijkt het veel gemakkelijker af te gaan. Ik bijt me vast in haar spoor. Mijn gedachten bevinden zich nu op een tweesprong; “Niet loslaten Iris!” tegen “Laat het toch lekker lopen en fiets op je gemak verder, het is verdorie nog maar november!” Ik kies voor het eerste.
Weer tegen de wind in richting Katwijk vergeet ik dat ik vandaag ook uit had kunnen slapen, een rustig duurtraining had kunnen doen om daarna te gaan winkelen of wat te drinken met vriendinnen in de stad. Ik begin verschillende scenario’s te bedenken hoe mijn twee tegenstandsters kwijt te spelen. Mijn adrenaline wint het van de pijn in mijn benen en longen en de wielrenster in mij komt uit haar winterslaap. Na het laatste keerpunt heb ik alleen nog Alieke bij me. De rollen zijn omgekeerd; zij bijt zich nu vast in mijn wiel. Terug op het strand richting Scheveningen sla ik een gaatje van een meter of tien. Ik denk nog maar één ding; “Vandaag wil ik winnen!” Ik schakel bij en voer de snelheid op. Ik kijk achterom, we rijden beide alleen. Vrouw tegen vrouw. Nog een tandje erbij. Ik zie Alieke als een roze stip steeds kleiner worden. De pier van Scheveningen komt dichterbij. Nog één keer door het mulle zand rennen, naar de finish. Ik kan de ene voet bijna niet meer voor de andere zetten, kramp dreigt mijn kuiten te bereiken. De roze stip begint weer dichterbij te komen. “Nog even doorzetten!” Totaal kapot bereik ik de finish. Maar wel als eerste. Na een paar minuten kan ik weer nadenken en vraag ik me af “Waarom deed ik dit ook alweer?”
Gewoon, omdat je een bosje bloemen en een blikken trofee mee naar huis krijgt. Omdat je altijd nog eens kan uitslapen of winkelen. En omdat het stiekem gewoon heel lekker is…